Permanente rechtsgrond voor schriftelijke behandeling van zaken bij Afdeling Bestuursrechtspraak van Raad van State
De rechtspleging voor de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State voorziet voortaan in een structurele regeling om zaken af te handelen zonder openbare terechtzitting. Daarbij zal in eerste instantie de kamer bij de ingereedheidbrenging van de zaak beslissen of de schriftelijke procedure volstaat, maar kunnen de partijen nadien alsnog een terechtzitting vragen.
De aanpassing van het Procedurereglement is een concreet gevolg van de coronacrisis die heeft aangetoond dat een permanente rechtsgrond voor een snelle en eenvoudige schriftelijke procedure nodig is. Maar de regering ziet het ook als een nieuwe mogelijkheid om de doorlooptijden van dossiers ook buiten crisissituaties beter onder controle te houden en de gerechtelijke achterstand te verminderen.
Huidige regels te log en ontoereikend
Al is de reglementaire mogelijkheid om zaken zonder openbare zitting te behandelen niet nieuw. Het Procedurereglement geeft de partijen immers nu al de mogelijkheid om over te schakelen op een louter schriftelijke procedure. Volgens het huidige artikel 26 kunnen de partijen 'binnen de 15 dagen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de laatste memories, in een gezamenlijke verklaring, beslissen dat een zaak niet op een terechtzitting moet worden behandeld, maar alleen wanneer er geen enkele laatste memorie werd ingediend en indien het beroep tot nietigverklaring het verslag zonder voorbehoud tot verwerping of tot nietigverklaring besluit en er in het verslag niet wordt verzocht om nadere inlichtingen of uitleg'.
In de praktijk bleken deze voorwaarden evenwel te strikt, de deadlines te stringent en de beslissingsruimte te beperkt. De procedure bleef daarom dode letter sinds de invoering ervan in 2007.
Tijdelijk coronakader
En toen was er de coronacrisis waarbij het absoluut noodzakelijk was om fysieke zittingen te beperken. Via het Coronavolmachtenbesluit van 21 april 2020 werd daarom voorzien in een tijdelijke afwijking van de klassieke rechtsplegingsprocedures en de overschakeling op de schriftelijke behandeling van zaken. Een must om geen al te grote gerechtelijke achterstand op te bouwen tijdens de crisisperiode.
Een systeem dat loonde en waar de regering ook voordelen in zag op lange termijn om de doorlooptijden van dossiers onder controle te houden. Een engagement ook uit het regeerakkoord waarbij werd overeengekomen om de procedures bij de Raad van State te herbekijken, de doorlooptijd te verkorten en de rechtszekerheid te bevorderen.
Permanente rechtsgrond voor schriftelijke procedure bij Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State gestoeld op corona-ervaringen én werkwijze bij Grondwettelijk Hof
Daarom is nu een structurele regeling uitgewerkt voor de schriftelijke behandeling van zaken bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een systeem dat gestoeld is op de ervaring opgedaan tijdens de coronacrisis én het systeem dat al in voege is bij het Grondwettelijk Hof. Artikel 90 van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof laat het Hof toe om autonoom te beslissen of er al dan niet een terechtzitting wordt gehouden. Maar in de praktijk zal het Hof aan de partijen meedelen dat een terechtzitting niet nodig is en tegelijk de partijen de mogelijkheid geven om toch een openbare terechtzitting te vragen.
Nieuw artikel 26 Procedurereglement Raad van State: kamer beslist of schriftelijke procedure kan, maar partijen mogen alsnog om terechtzitting vragen
Volgens het nieuwe artikel 26 van het Procedurereglement met de rechtsplegingsregels voor de Afdeling Bestuursrechtspraak bij de Raad van State is het in de eerste plaats de kamer (voltallig, of alleenzetelend in de gevallen door of krachtens de wet bepaald) die bij de ingereedheidbrenging van de zaak op zicht van de stukken oordeelt of de schriftelijke procedure volstaat. De beslissing een zaak niet op een terechtzitting te behandelen, kan echter alleen worden genomen 'behoudens bezwaar van het aangewezen lid van het auditoraat'.
De beslissing van de kamer wordt in een beschikking aan de partijen voorgesteld. Die kunnen op hun beurt alsnog vragen om de zaak op een terechtzitting te behandelen. Ze hebben daarvoor 15 dagen de tijd. Wanneer de partijen daar niet om verzoeken wordt het debat gesloten en wordt de zaak in beraad genomen op de datum die de kamer in de beschikking bepaalt.
Als binnen de gestelde termijn ten minste één van de partijen daarom verzoekt, worden de partijen gehoord op de terechtzitting. Een partij die geen verzoek indient, wordt verondersteld akkoord te gaan met het voorstel.
De beschikking moet steeds melding maken van artikel 26 van het Procedurereglement en uitdrukkelijk wijzen op de gevolgen bij stilzwijgen van de partijen.
Let op! Wanneer een nieuw en ter zake dienend gegeven een tegensprekelijk mondeling debat verantwoordt, dan beslist de kamer ambtshalve of op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat of van één van de partijen dat de zaak toch ter terechtzitting wordt opgeroepen.
In werking: 13 mei 2021.
Bron: 26 APRIL 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 26 en 84/1 van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 `tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State',
BS 3 mei 2021, bl. 42162.