Grondwettelijk Hof beperkt bevoegdheid Vlaamse sociale inspectie
De Vlaamse inspectiediensten moeten de controle op onderaannemingen bij bouwwerken voortaan overlaten aan hun federale collega's. Dat is het gevolg van een uitspraak van het Grondwettelijk Hof.
Fraudegevoelig
Ketens van aannemers zijn fraudegevoelig. De federale overheid tracht daar iets aan te doen met gerichte controles en nieuwe regels zoals de ketenaansprakelijkheid voor de betaling van lonen en de uitgebreide hoofdelijke aansprakelijk. Dankzij die ingrepen zijn hoofdaannemers mee verantwoordelijk voor de overtredingen van hun onderaannemers.
Ook de Vlaamse inspectiediensten zijn actief op het terrein. Tot ongenoegen van de bouwsector. Vlaanderen zou zijn bevoegdheid ver te buiten gaan omdat de materie in wezen tot het federale arbeidsrecht en sociaal recht behoort.
Dus stapten enkele bouwondernemingen met de steun van de Vlaamse Confederatie Bouw (VCB) naar het Grondwettelijk Hof. Er hing hen immers een veroordeling boven het hoofd omdat ze gebruik gemaakt zouden hebben van uitzendkrachten van een niet-erkend uitzendkantoor.
Vernietiging
De bouwsector stelde een beroep tot vernietiging in van artikel 3, 1°, c), en 4° van het decreet van 10 december 2010 dat de private arbeidsbemiddeling regelt.
De inspectiediensten menen dat er sprake is van een ?terbeschikkingstelling van werknemers' aan een vennootschap en dat die vennootschap moet worden beschouwd als een ?gebruiker' in de zin van het decreet uit 2010. Maar volgens de bouwsector hanteert de Vlaamse inspectie een te ruime definitie van het ?ter beschikking stellen', zonder rekening te houden met de meer beperkte definitie uit de Uitzendwet.
Idem voor de invulling van het daaraan gekoppelde begrip ?uitzendactiviteiten'. Volgens de bouwsector eist de Vlaamse overheid een erkenning voor activiteiten die voor de Belgische wetgever niet onder het begrip uitzendarbeid vallen.
Kortom, met de eigen definities is de decreetgever zijn bevoegdheid rond arbeidsbemiddeling en de erkenning van uitzendbureaus te buiten gegaan, aldus de sector. Bovendien zou er daardoor sprake zijn van een ongeoorloofde discriminatie.
De Vlaamse overheid stelt daarentegen dat de bestreden bepalingen tot het domein van de arbeidsbemiddeling behoren. Het gaat hier enkel om de ?reikwijdte van de activiteiten van de uitzendbureaus', aldus de overheid. En dat is een aspect van de erkenning van de uitzendbureaus waarvoor de gewesten bevoegd zijn.
De Vlaamse arbeidsinspectie gaat er dus van uit dat ze kan optreden omdat de aannemers optreden als uitzendbureaus zonder erkenning.
Hof
Het Hof volgt in zijn arrest nr. 75/2012 de redenering van de bouwsector. Daarom worden de gewraakte bepalingen vernietigd.
Zo argumenteert het Hof dat de bijzondere wetgever bij de toewijzing van de ?arbeidsbemiddeling' aan de gewesten niet de volledige regeling van de terbeschikkingstelling en van de tijdelijke arbeid en uitzendarbeid voor ogen had. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat hij slechts bepaalde aspecten wou overdragen, aldus het Hof.
De gewesten zijn bevoegd voor de erkenning van de privé-uitzendbureaus, voor de tijdelijke en interimaire werknemers, en voor de erkenning en de organisatie van de uitzendbureaus door overheidsinstellingen. De invulling van het begrip arbeidsbemiddeling blijft dus beperkt. Daarom spreekt het Hof over een materie die behoort tot de sfeer van het arbeidsrecht, waarvoor de federale wetgever bevoegd was en blijft.
De Vlaamse overheid ging haar bevoegdheid dus te buiten. Want ?de decreetgever beoogde op te komen tegen misbruiken inzake terbeschikkingstelling en een erkenning te vereisen, voor uitzendactiviteiten onder het gezag van een gebruiker, derhalve ook met betrekking tot uitzendactiviteiten die in het kader van de arbeidswetgeving niet worden beschouwd als een verboden vorm van terbeschikkingstelling'.
Bovendien is de maatregel die met de bestreden bepalingen wordt ingevoerd niet noodzakelijk om de gewestbevoegdheid inzake erkenning van uitzendbureaus uit te oefenen, besluit het Hof.
De middelen waarin de schending van de bevoegdheidverdelende regels wordt aangevoerd, zijn dus gegrond. Er is dus geen aanleiding om de middelen over de schending van het gelijkheidsbeginsel verder te onderzoeken.
Bron: GwH 14 juni 2012, nr. 75/2012
Zie ook:
? Decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling, BS 29 december 2010 (art. 3, 1°, c) en art. 3, 4° van het Decreet op de Private Arbeidsbemiddeling)
? Wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, BS 20 augustus 1987 (Uitzendarbeidswet)