Vlaanderen hertekent jeugdhulpverlening

Vlaanderen heeft een nieuw decreet integrale jeugdhulp. De procedures die toegang geven tot jeugdhulp wijzigen grondig. Vooral voor de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening verandert een en ander: er komt één intersectorale toegangspoort met voor elke hulpvraag dezelfde procedure. Een team indicatiestelling en een team jeugdhulpregie zorgen ervoor dat de hulpvrager de juiste hulpverlening krijgt.

Toegang

De jeugdhulpverlening kent twee toegangsvormen:

jeugdhulpverlening die vrij toegankelijk is. Hulpvragers kunnen er rechtstreeks terecht met hun hulpvraag; en

jeugdhulpverlening waar men niet rechtstreeks terecht kan. Toegang is er enkel via de intersectorale toegangspoort.

Minst ingrijpend hulpaanbod

De jeugdhulp koppelt zo snel mogelijk en in zo weinig mogelijk stappen aan elke hulpvraag het minst ingrijpende en meest gepaste beschikbare hulpaanbod. Dat kan bestaan uit rechtstreeks of niet-rechtstreeks toegankelijke modules of uit een combinatie van beide. Ze zet tijdig diagnostiek in. Die moet vertrekken vanuit de hulpvraag.

Rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening

Bij de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp is er een onderscheid tussen diensten brede instap en diensten met een probleemgebonden aanbod.

De 'brede instap' bestaat uit modules van minstens drie sectoren: centra voor leerlingenbegeleiding, Kind en Gezin en Algemeen Welzijnswerk. Men kan er met alle vragen om jeugdhulpverlening terecht, los van enig probleemkenmerk.

Diensten met een probleemgebonden aanbod zijn ook rechtstreeks toegankelijk. Maar zij bieden een specifiek aanbod voor een specifieke problematiek.

Het decreet heeft ook plannen om het hulpaanbod in de rechtstreeks toegankelijke hulpverlening te versterken. Op twee manieren. 30 procent van de niet-residentiële modules van de niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening wordt rechtstreeks toegankelijk. En bij uitbreidingen van het aanbod van de sectoren gaat minimaal 30 procent van de middelen voor uitbreiding naar de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening.

Intersectorale toegangspoort

Er komt één intersectorale toegangspoort die de toegang organiseert tot alle niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening. Per regio is er een toegangspoort. Met een uniforme werkwijze in alle regio's.

De intersectorale toegangspoort vervangt de huidige toegangspoorten in de bijzondere jeugdzorg (de bureaus van de Comités Bijzondere Jeugdzorg) en in de zorg voor personen met een handicap (de provinciale evaluatiecommissies).

Die ene intersectorale toegangspoort moet de schotten tussen de verschillende sectoren (bv. bijzondere jeugdzorg en gehandicaptenzorg) wegnemen en de transparantie voor minderjarigen en hun ouders vergroten. Ze versterkt en verheldert ook de verantwoordelijkheden van de hulpverleners voor en achter de poort. De toegangspoort beslist of en welke hulp uit de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening ingezet kan worden.

Binnen de toegangspoort is er een duidelijk onderscheid tussen indicatiestelling en jeugdhulpregie. Door te werken met twee onafhankelijke teams worden hulpvraag en hulpaanbod duidelijk van elkaar gescheiden.

Aanmelding

Alle jeugdhulpaanbieders - maar ook andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden - kunnen een minderjarige aanmelden bij de intersectorale toegangspoort. Het kan alleen met instemming van de minderjarige en zijn ouders (of de opvoedingsverantwoordelijken).

Hoewel in principe enkel hulpverleners iemand kunnen aanmelden, hebben in sommige gevallen ook de hulpvragers (de minderjarige en zijn ouders) rechtstreeks toegang tot de intersectorale toegangspoort. Drie voorwaarden moeten cumulatief voldaan zijn:

ze hebben een vraag gesteld aan een hulpverlener maar hun hulpvraag is niet beantwoord om een andere reden dan een tekort in het aanbod;

er kan aangetoond worden dat er een poging tot bemiddeling is gebeurd; en

er is geen lopende procedure bij een gemandateerde voorziening (ondersteuningscentrum Jeugdzorg of vertrouwenscentrum kindermishandeling).

Indicatiestelling

Het team indicatiestelling ontvangt en verwerkt de aangemelde vragen naar niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening.

Het team stelt vast - in overleg met onder meer de minderjarige en zijn ouders - welke jeugdhulpverlening maximaal wenselijk is. Het geeft ook de urgentie aan. Dit alles onafhankelijk van het beschikbare jeugdhulpaanbod.
Het stelt een indicatiestellingsverslag op waarin het de voorgestelde jeugdhulpverlening in de vorm van typemodules omschrijft. Dat verslag gaat naar de minderarige en zijn ouders en naar het tweede team, het team jeugdhulpregie.

Tweede indicatiestelling

Als de hulpvrager niet akkoord gaat met het indicatiestellingsverslag kan hij een tweede indicatiestelling aanvragen. Die gebeurt door een ander team indicatiestelling.

Jeugdhulpregie

Eens het indicatiestellingsverslag is opgemaakt, treedt het team jeugdhulpregie in actie.

Het gaat na welke modules niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening overeenkomen met de geïndiceerde jeugdhulpverlening in het indicatiestellingsverslag. Het schrijft de minderjarige in op de intersectorale registratielijst.

Op basis van die matching tussen de geïndiceerde jeugdhulpverlening en de modules jeugdhulpverlening start de dossierverantwoordelijke - samen met de hulpvrager - onderhandelingen met de jeugdhulpaanbieders. Daar zal bepaald worden welke jeugdhulpverlening kan opgestart worden. De jeugdhulpregie neemt die opdracht enkel op wanneer de hulpvragers, de aanmelder bij de toegangspoort of andere hulpverleners zelf geen contacten hebben gelegd met een jeugdhulpaanbieder.

De overeengekomen modules worden vastgelegd in een jeugdhulpverleningsbeslissing als de modules met zekerheid kunnen uitgevoerd worden bij een welbepaalde jeugdhulpaanbieder en de begindatum vaststaat.

Als de modules niet onmiddellijk beschikbaar zijn, komt er geen jeugdhulpverleningbeslissing. Er wordt dan een jeugdhulpverleningsvoorstel opgemaakt. Daarin wordt een stand van zaken gegeven van het jeugdhulpaanbod dat in aanmerking komt om de geïndiceerde jeugdhulpverlening te realiseren.

Dossiers die volledig dreigen vast te lopen, gaan naar de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie. Die kan de jeugdhulpaanbieders die de gewenste modules aanbieden bij elkaar brengen en bemiddelen met het oog op de uitvoering van de jeugdhulpverlening.

Voor dossiers met de hoogste prioriteit kan het team jeugdregie de jeugdhulpaanbieders de opdracht geven om binnen de beschikbare capaciteit een of meer modules niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening uit te voeren. Deze dwingende toewijzing kan enkel voor drie types dossiers:

dossiers die het hele jeugdhulpverleningsproces hebben doorlopen binnen de toegangspoort en die een ?prioritair toe te wijzen hulpvraag? zijn geworden omdat het verregaande overleg niet leidt tot de uitvoering van de geïndiceerde jeugdhulpverlening;

dossiers waarbij het indicatiestellingsverslag jeugdhulpverlening indiceert die wordt aangeboden door het VAPH en waarbij de minderjarige in een noodsituatie verkeert;

dossiers die de jeugdrechter heeft laten inschrijven op de intersectorale registratielijst voor een maatregel die hij heeft bevolen in het kader van een procedure hoogdringendheid.

Afwijking

De normale procesgang wordt niet gevolgd wanneer het indicatiestellingsverslag jeugdhulpverlening indiceert die gesubsidieerd wordt door het VAPH en het dossier in aanmerking komt voor een persoonsvolgende financiering. In dat geval maakt het team jeugdhulpregie het dossier onmiddellijk over aan de Intersectorale Regionale Prioriteitencommissie. Die kan overgaan tot een prioritering van het dossier.

De hulpvragers beslissen verder over de persoonsvolgende financiering en zorgen voor de regie ervan.

Versnelde indicatiestelling

In urgente situaties kan de toegangspoort voor een versnelde indicatiestelling en toewijzing zorgen. Deze zogenoemde VIST-procedure kan ingezet worden in vier gevallen:

er is een tekort aan aangeleverde diagnostiek;

er is vraag naar een overname ? voor een beperkte periode ? van een minderjarige door een jeugdhulpaanbieder die modules aanbiedt die vergelijkbaar zijn met de modules van diegene die modules uitvoert voor de minderjarige (time-out);

de jeugdhulpverlening is geïndiceerd vanuit het hulpprogramma crisis; of

er is nood aan de financiering van specifieke acties voor de versterking van de draagkracht van de hulpvrager.

Elektronisch dossier

Voor een vlotte realisatie van de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening werkt de intersectorale toegangspoort met een elektronisch dossier. Dat dossier omvat het traject in de jeugdhulpverlening en de proceslijn van aanmelding tot realisatie.

Het bevat onder meer

de identificatiegegevens van de aanmelder en de aangemelde minderjarige en zijn ouders;

de gegevens die nodig zijn voor een kwaliteitsvolle indicatiestelling;

het indicatiestellingsverslag; en

de jeugdhulpverleningsbeslissing of het voorstel.

Hulpcontinuïteit

De hulpcontinuïteit is een belangrijk aandachtspunt in het nieuwe decreet.

Een nieuw initiatief op dat vlak is de bemiddeling. Alle partijen die betrokken zijn bij de jeugdhulpverlening kunnen een bemiddeling organiseren onder leiding van iemand die onafhankelijk optreedt van de betrokken jeugdhulpaanbieders.

De minderjarige kan ook een vertrouwenspersoon aanduiden. Die fungeert als vast aanspreekpunt voor de minderjarige door het hele traject van de jeugdhulpverlening. Hij mag op elke moment jeugdhulpaanbieders aanspreken, de belangen van de minderjarige verdedigen, bemiddeling en overleg opstarten en de situatie volgen.

Wie de hulpvrager heeft aangemeld bij de intersectorale toegangspoort blijft tijdens de afhandeling van de aanmelding mee verantwoordelijk voor de jeugdhulpverlening aan de hulpvrager.

Verontrustende situaties

Als jeugdhulpaanbieders zelf vinden dat ze niet langer de ontwikkelingskansen of de integriteit van de minderjarige of van zijn gezinsleden kunnen vrijwaren, kunnen ze zicht richten tot een gemandateerde voorziening. Er zijn er twee: het nieuwe ondersteuningscentrum Jeugdzorg en de vertrouwenscentra kindermishandeling.

Ondersteuningscentrum Jeugdszorg

Het ondersteuningscentrum Jeugdzorg komt in de plaats van de huidige Comités voor Bijzondere Jeugdzorg.

Het geeft advies aan jeugdhulpaanbieders die te maken krijgen met verontrustende situaties waar er een vermoeden is dat het aanbieden van jeugdhulpverlening maatschappelijk noodzakelijk is.

Het screent en onderzoekt (aan)gemelde verontrustende situatie.

Het biedt magistraten de garantie dat in een verontrustende situatie daadwerkelijk jeugdhulpverlening wordt georganiseerd ten behoeve van minderjarigen en hun ouders, en dit in het belang van de minderjarige.

Het ondersteuningscentrum kan een verontrustende situatie ook doorverwijzen naar het openbaar ministerie. Dit als het vindt dat jeugdhulpverlening maatschappelijk nodig is maar de betrokkenenen die niet vrijwillig willen aanvaarden. Of wanneer de betrokkenen niet willen meewerken aan het onderzoek naar de maatschappelijke noodzaak.

Vertrouwenscentra kindermishandeling

De vertrouwenscentra kindermishandeling krijgen dezelfde opdrachten als het onderzoekscentrum Jeugdzorg. Ze behouden uiteraard hun opdrachten op het vlak van kindermishandeling.

Crisisjeugdhulpverlening

Het nieuwe decreet behoudt de crisisjeugdhulpverlening.

De jeugdhulp organiseert in elke regio een permanent subsidiair aanbod crisisjeugdhulpverlening. Het is een subsidiair hulpprogramma, wat betekent dat de inzet van een crisisinterventie, -begeleiding of -opvang enkel kan als zowel de aanmelder zelf, het eigen netwerk van de minderjarige of een andere vorm van jeugdhulpverlening geen oplossing kan bieden voor de crisissituatie.

Jeugdhulpaanbieders, andere personen en voorzieningen die jeugdhulpverlening aanbieden (zoals artsen en psychiaters), dienstverleners (bv. politie, leerkrachten) en jeugdmagistraten kunnen de crisisjeugdhulpverlening inroepen.

In uitzonderlijke gevallen kunnen de minderjarige en zijn ouders zelf ook rechtstreeks een beroep doen op deze vorm van hulpverlening.

Vermaatschappelijking jeugdhulp

Het decreet legt een nieuw accent in de jeugdhulpverlening: de vermaatschappelijking van de jeugdhulp. Dit betekent dat men verder moet kijken dan de reguliere, professionele hulpverlening. Formele en informele hulp moeten beter met elkaar verbonden worden. Er moet zoveel mogelijk een beroep gedaan worden op de eigen krachten van de gebruikers van de jeugdhulpverlening en van hun omgeving.

De jeugdhulpaanbieders moeten methodieken inzetten die de jeugdhulpverlening zo inclusief mogelijk organiseren. Er wordt samen met de betrokkenen een ondersteuningsplan opgesteld dat hun bestaande sociale netwerk inzet en versterkt of er voor hen een creëert.

Participatieve jeugdhulpverlening

De jeugdhulp moet de minderjarigen maximaal laten participeren aan de hulp waar ze gebruik van maken. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er een gezamenlijk engagement aanwezig moet zijn.

Minderjarige en ouders krijgen toegang tot het dossier van de minderjarige, hebben recht op een periodieke evaluatie van de verleende jeugdhulpverlening en op inspraak bij de evaluatie. Ze hebben ook inspraak in de geboden jeugdhulpverlening en in elke wijziging daarvan. Eenzelfde recht hebben ze ook bij de indicatiestelling en de jeugdhulpregie.

Gerechtelijke jeugdhulpverlening

Het luik gerechtelijke jeugdhulpverlening wordt weggehaald uit het decreet bijzondere jeugdbijstand. Het krijgt een plaats in het nieuwe decreet. Gedwongen hulp wordt immers niet meer bekeken als een mogelijke verdere stap na een sectoraal traject binnen de bijzondere jeugdbijstand. De gerechtelijke jeugdhulpverlening positioneert zich nu in een intersectoraal jeugdhulplandschap en vormt een laatste mogelijke fase in een jeugdhulptraject wanneer al de mogelijkheden van de buitengerechtelijke jeugdhulpverlening zijn uitgeput.

Structuren

De structuren worden ontvet. De enige structuren die nog een decretale regeling krijgen zijn:

de Adviesraad Integrale Jeugdhulp;

het Managementcomité Integrale Jeugdhulp; en

het Intersectoraal Regionaal Overleg Jeugdhulp;

Of in een regio nog andere structuren worden uitgebouwd, zoals netwerken (niet-) rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening, bepaalt de regio zelf.

Inwerkingtreding

Het nieuwe decreet treedt in werking op 1 maart 2014. Enkele bepalingen treden in werking op 1 januari 2015.
De regering kan wel een vroegere inwerkingtreding vastleggen voor de bepalingen waarvoor de uiterste inwerkingtreding voorzien is op 1 maart 2014.

Voorstart in Oost-Vlaanderen

Hoewel de nieuwe regels normaal gezien maar in werking treden op 1 maart 2014, vindt er in Oost-Vlaanderen al een voorstart plaats. Daar begint de nieuwe regeling al op 16 september 2013. In deze pilootregio gaan alle diensten nu al samenwerken volgens de bepalingen van het nieuwe decreet, met een toegangspoort en een ondersteuningscentrum. De precieze regels zijn vastgelegd in het besluit van 6 september 2013. Dat regelt onder meer

de werking van de toegangspoort;

het werkingsgebied van de ondersteuningscentra Jeugdzorg en het vertrouwenscentrum Kindermishandeling; en

de zetel en de werking van de sociale dienst voor gerechtelijke hulpverlening

Het besluit legt ook vast wie de personen of voorzieningen zijn die jeugdhulpverlening aanbieden en die toch geen jeugdhulpaanbieders zijn. Het gaat bv. om OCMW's, artsen, vroedvrouwen, mutualiteiten en sociale diensten van ziekenhuizen. Ook zij kunnen bv. een hulpvrager aanmelden bij de intersectorale toeganspoort.

De ervaringen die in Oost-Vlaanderen worden opgedaan moeten bijdragen tot een vlotte operationele opstart van de nieuwe instanties in heel Vlaanderen.

Bron: Decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp, BS 13 september 2013

Bron: Besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2013 met betrekking tot de oprichting en de werking van de toegangspoort en van de gemandateerde voorzieningen in de integrale jeugdhulp en van de gerechtelijke jeugdhulpverlening in de regio Oost-Vlaanderen, BS 13 september 2013