Minimumpensioen voor zelfstandigen stijgt
Het minimumpensioen voor zelfstandigen wordt opgetrokken met ingang van 1 september 2013. Daarnaast stijgen ook bepaalde inkomstenplafonds die men gebruikt bij de pensioenberekening in de regeling voor zelfstandigen.
Minimumpensioen
De jaarlijkse basisbedragen - dus zonder indexering - voor het minimumpensioen in de regeling voor zelfstandigen stijgen:
van 12.608,39 tot 12.765,99 euro voor het gezinspensioen; en
van 9.529,45 tot 9.648,57 euro voor het alleenstaanden- en het overlevingspensioen.
Het gaat om een welvaartsaanpassing. Die verhoging van het minimumpensioen met 1,25% levert volgende reële maandbedragen op:
Minimumpensioen (volledige loopbaan)
Gezinspensioen
Pensioen alleenstaande
Bedragen op 1 april 2013
1.386,40 euro
1.047,84 euro
+1,25%
+ 17,33 euro
+ 13,10 euro
Bedragen op 1 september 2013
1.403,73 euro
1.060,94 euro
Harmonisering
Volgens het bijhorend verslag aan de Koning moet de aanpassing van de bedragen in de wet op de harmonisering van de pensioenregelingen ervoor zorgen dat gepensioneerden met een gemengde loopbaan recht hebben op een verhoging van het pensioen (of een deel van het pensioen) dat hen wordt toegekend in het pensioenstelsel voor zelfstandigen.
Men verwijst in de aanhef van het wijzigings-KB van 19 september 2013 ook naar een gezamenlijk advies van de Nationale Arbeidsraad en de Centrale Raad voor het bedrijfsleven. Er is inderdaad sprake van een inhaalbeweging die ervoor moet zorgen dat de minimumpensioenen in de stelsels voor werknemers en zelfstandigen gelijke tred houden.
De verhogingen van het minimumpensioen zijn overigens gekoppeld aan de verhogingen van de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, én aan de verhogingen van de uitkeringen in het kader van de sociale faillissementsverzekering.
Plafond
Een tweede KB van 19 september 2013 verhoogt bepaalde inkomstenplafonds bij de berekening van het zelfstandigenpensioen. Ook dit KB voert uit wat de sociale partners overeengekomen zijn.
Het gaat hier om verhogingen met 2%. Voor de jaren na 2012 worden de bedragen namelijk vermenigvuldigd met 1,02.
Bij de berekening van het rustpensioen wordt de teller van de loopbaanbreuk opgesplitst in 4 delen. Het eerste deel drukt het aantal jaren en kwartalen uit gelegen na 31 december 2002. Elk kwartaal geldt voor 0,25. Per kalenderjaar wordt het pensioen dat overeenstemt met die loopbaan verkregen door de bedrijfsinkomsten achtereenvolgens te vermenigvuldigen met 1/45 (teller 0,25, 0,50 of 0,75 als maar 1, 2 of 3 kwartalen van het betrokken jaar in aanmerking genomen worden), met 75% of 60%, én met een coëfficiënt.
Die coëfficiënt bedraagt 0,663250 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat 31.820,77 euro niet overschrijdt en 0,541491 voor het gedeelte van de bedrijfsinkomsten dat dat bedrag wel overschrijdt.
Het tweede KB van 19 september 2013 voegt daar dus aan toe dat dit bedrag voor de jaren na 2012 vermenigvuldigd wordt met 1,02. Hetzelfde gebeurt bij de berekening van het overlevingspensioen. Ook daar past men voor de jaren na 2012 een coëfficiënt toe van 1,02.
Het KB dat de coëfficiënt invoert, treedt in werking op 12 oktober 2013. Dat is 10 dagen na publicatie in het Staatsblad.
Tot slot kunnen we er nog op wijzen dat een KB van 30 november 2011 een gelijkaardige coëfficiënt ingevoerd heeft, namelijk: 1,000 voor de jaren na 2008 en 1,007 voor de jaren na 2010. Dit KB is wel pas op 17 september 2013 in het Staatsblad verschenen.
Bron: ? Koninklijk besluit van 19 september 2013 tot wijziging van artikel 131bis, § 1septies, van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, BS 2 oktober 2013
Bron: ? Koninklijk besluit van 19 september 2013 tot uitvoering van artikel 10, § 2, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, BS 2 oktober 2013
Zie ook:
? Nationale Arbeidsraad, advies nr. 1.840 van 28 maart 2013, ?Welvaartsvastheid 2013-2014 - Uitvoering van de wet van 23 december 2005 betreffende het Generatiepact?
? Koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, BS 6 maart 1997 (art. 6, § 2, eerste lid, 3° en art. 9, § 2, eerste lid, 3° van het KB op de pensioenen voor zelfstandigen)
? Koninklijk besluit van 30 november 2011 tot uitvoering van artikel 10, § 2, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, BS 17 september 2013