Toezicht op financiële sector: weerlegbaar vermoeden voor inbreuken op gedragsregels

Een KB van 20 februari 2014 geeft de bepalingen van het 'KB van 3 juni 2007' aan, waarvan de overtreding leidt tot toepassing van het 'weerlegbaar vermoeden voor inbreuken op de gedragsregels' dat in artikel 30ter staat van de 'wet van 2 augustus 2002 over het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten'.

Het 'KB van 3 juni 2007' bevat nadere regels voor de omzetting van de MiFID-richtlijn en haar uitvoeringsrichtlijn.

Weerlegbaar vermoeden voor inbreuken op gedragsregels

Twee wetten van 30 juli 2013 zorgden ervoor dat afnemers van financiële producten en diensten sinds 9 september 2013 beter worden beschermd. Ze versterkten daartoe de bevoegdheden van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA). Maar de wet van 30 juli 2013 (I) voerde onder meer ook burgerlijke sancties in. Daardoor kan een belegger die schade heeft geleden omdat de aanbieder een fout heeft gemaakt, hiervoor gemakkelijker een schadevergoeding krijgen.

De wet van 30 juli 2013 (I) voerde een weerlegbaar vermoeden in voor inbreuken op de gedragsregels, waardoor de belegger het oorzakelijk verband tussen de fout en beleggingsverrichting niet meer moet bewijzen (art. 30ter, wet van 2 augustus 2002, ingevoegd bij art. 64, wet van 30 juli 2013 (I)). Daarbij gaat men ervan uit dat de belegger de beleggingsbeslissing niet zou genomen hebben, als de aanbieder die fout niet had gemaakt. De belegger kan zo gemakkelijker de nietigverklaring of schadeloosstelling verkrijgen.

KB van 3 juni 2007

Het KB van 20 februari 2014 somt in zijn artikel 1 de bepalingen van het 'KB van 3 juni 2007' op waarvan de overtreding eveneens leidt tot de toepassing van het weerlegbaar vermoeden dat is vastgesteld in artikel 30ter, § 1, van de wet van 2 augustus 2002.

MiFID-richtlijn en uitvoeringsrichtlijn

Ook de overtreding door een beleggingsonderneming die ressorteert onder het recht van een andere EER-lidstaat en in België werkzaam is zonder er een bijkantoor te vestigen, van de wettelijke bepalingen van de lidstaat van herkomst die de omzetting vormen van een aantal bepalingen van de MiFID-richtlijn en haar uitvoeringsrichtlijn, leidt tot de toepassing van het vermoeden dat in artikel 30ter, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 staat.

Het KB van 20 februari 2014 somt in zijn artikel 2 de bijkomende bepalingen van de MiFID-richtlijn en haar uitvoeringsrichtlijn waarop het weerlegbaar vermoeden voor inbreuken op gedragsregels van toepassing is.

In werking

Het KB van 20 februari 2014 treedt in werking op 10 maart 2014.

Bron: Koninklijk besluit van 20 februari 2014 tot uitvoering van artikel 30ter van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 28 februari 2014.

Zie ook:
- Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 4 september 2002 - art. 30ter
- Koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, BS 18 juni 2007.
- Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad, PB.L, 30 april 2004, afl. 145; err. PB.L, 16 feburari 2005, afl. 45. (MiFID-richtlijn) - Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn, PB.L, 2 september 2006, afl. 241. (uitvoeringsrichtlijn MiFID-richtlijn)