Familierechtbank: modaliteiten voor doorverwijzing naar de kamer voor minnelijke schikking (art. 66 DWJ)

De Belgische wetgever is steeds meer begaan met de aanmoediging van alternatieve wijzen van conflictregeling, onder meer in familiezaken.

Aldus bepaalt de wet betreffende de oprichting van een familierechtbank dat de aangewezen rechter of de partijen, gedurende het gehele geding, de mogelijkheid hebben te vragen dat de zaak naar de kamer voor minnelijke schikking wordt verwezen.

Maar het Gerechtelijk wetboek, gewijzigd door de voornoemde wet, bleef enigszins onduidelijk: moet de rechter die dergelijke doorverwijzing beveelt, dit doen bij vonnis? En in welke vorm moet de rechter bij de kamer voor minnelijke schikking de zaak, op zijn beurt, doorverwijzen naar de geschillenkamer van de familierechtbank, indien hij dit nodig acht?

Men kan zich gemakkelijk voorstellen dat het veelvoud aan vonnissen die de verwijzing van het dossier van de ene kamer naar de andere bevelen tot een impasse zal leiden, waardoor een systeem dat net soepelheid vereist inefficiënt wordt.

De nieuwe versie van artikel 731 van het Gerechtelijk wetboek lost deze kwestie op. De rechter beveelt de doorverwijzing middels ?eenvoudige vermelding op het proces-verbaal van de zitting?, met name in de eenvoudigste vorm, zonder dat vonnis moet worden gewezen. Het over-en-weer zenden tussen de geschillenkamer en de kamer voor minnelijke schikking wordt dus eenvoudig.

Deze wijziging treedt in werking op 1 september 2014.

Bron: Wet van 8 mei 2014 houdende wijziging en coördinatie van diverse wetten inzake Justitie (1), BS 14 mei 2014 (art. 66).