Wetgever hervormt overlevingspensioen voor zelfstandigen

Een wet van 25 april 2014 hervormt het overlevingspensioen voor zelfstandigen. Er komt een 'overgangsuitkering' voor langstlevende echtgenoten. Maar daarnaast groepeert de wetgever ook nog een paar andere aanpassingen, parallel met de aanpassingen die men doorgevoerd heeft binnen de regeling voor werknemers.

Overgangsuitkering

Op dit moment wordt het overlevingspensioen toegekend aan de langstlevende echtgenoot die minstens 45 jaar is en minstens één jaar met de overleden zelfstandige gehuwd was op het ogenblik van het overlijden. Er zijn uitzonderingen mogelijk en die blijven bestaan.

In de praktijk blijkt het overlevingspensioen een inactiviteitsval. Vooral vrouwen zijn geneigd om minder of zelfs geen eigen pensioenrechten meer op te bouwen. Vandaar dat de wetgever een overgangsuitkering invoert die beperkt is in de tijd.

De overgangsuitkering wordt toegekend aan de langstlevende echtgenoot die de vereiste leeftijd om aanspraak te kunnen maken op een overlevingspensioen niet bereikt heeft. En die minimumleeftijd wordt geleidelijk aan opgetrokken! Telkens met stappen van 6 maanden. Zo wordt de leeftijd van 45 jaar, die geldt wanneer de echtgenoot ten laatste op 31 december 2015 overlijdt, op 50 jaar gebracht wanneer de echtgenoot ten vroegste op 1 januari 2025 overlijdt. Ook hier geldt de vereiste van minimum één jaar huwelijk, en dezelfde uitzonderingen zijn van kracht. Er wordt ook rekening gehouden met de wettelijke samenwoning.

De overgangsuitkering wordt 24 of 12 maanden toegekend, naargelang de overlevende echtgenoot al dan niet een kind ten laste heeft waarvoor een van de echtgenoten kinderbijslag ontvangt. Bij postume geboorte binnen de 300 dagen na het overlijden, is de uitkering ook verschuldigd gedurende 24 maanden.

De cumulregels zijn veel soepeler dan bij het overlevingspensioen. De betaling van de overgangsuitkering wordt gehandhaafd bij de uitoefening van een beroepsbezigheid, maar ook bij het ontvangen van bepaalde socialezekerheidsuitkeringen.

De berekening van de overgangsuitkering gebeurt analoog aan de berekening van het overlevingspensioen, in functie van de loopbaan van de overleden echtgenoot en van de beroepsinkomsten waarop deze zijn sociale bijdragen betaald heeft. Maar het bedrag van de overgangsuitkering mag niet kleiner zijn dan het forfaitair bedrag dat overeenstemt met het bedrag van het minimumpensioen als zelfstandige dat zou worden toegekend naar rato van de loopbaan van de overleden echtgenoot.

Net als binnen de regeling voor werknemers, wijzigt de nieuwe wet de vaststelling van de datum waarop de afwezige echtgenoot geacht wordt overleden te zijn. De afwezige echtgenoot wordt voortaan geacht overleden te zijn op het ogenblik dat de in kracht van gewijsde gegane uitspraak van verklaring van afwezigheid in de registers van de burgerlijke stand overgeschreven wordt. Hetzelfde geldt voor de overgangsuitkering.

Verval

De nieuwe wet bepaalt dat een overlevingspensioen of een overgangsuitkering niet wordt toegekend aan de langstlevende echtgenoot van een werknemer die onwaardig is om te erven. Alleen bepaalde strafbare feiten die gepleegd zijn ten aanzien van de overleden echtgenoot en die leiden tot een onwaardigheid om te erven, komen in aanmerking. Het gaat om een nieuwe toekenningsvoorwaarde. Ook voor de overgangsuitkering.

Men verwijst hier expliciet naar artikel 727, §1, 1° of 3° van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 727, § 1, 1° bepaalt dat wie opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, niet van het slachtoffer kan erven. Artikel 727, § 1, 3° van het Burgerlijk Wetboek betreft een aantal feiten, zoals gezinsgeweld of schuldig verzuim, waaraan het slachtoffer niet overleden is, maar die niettemin door de strafrechter zo ernstig worden genomen dat ze verhinderen dat de dader bij een later overlijden van het slachtoffer alsnog zou kunnen erven.

Wettelijke samenwoning

Het Grondwettelijk Hof heeft een schending van het gelijkheidsbeginsel vastgesteld bij de bepaling op grond waarvan een persoon enkel recht heeft op een overlevingspensioen als hij of zij minstens één jaar met de overledene gehuwd was.
Het hof oordeelt dat wanneer het huwelijk door een wettelijke samenwoning is voorafgegaan en de onafgebroken en gezamenlijke duur van het huwelijk en de wettelijke samenwoning minstens één jaar bedraagt, de echtgenoten zich in een situatie bevinden die het mogelijk maakt het risico van misbruik als onbestaande te beschouwen.

Er is sprake van een schending voor zover er geen recht op een overlevingspensioen is voor een persoon die, voorafgaand aan een huwelijk van minder dan één jaar, met de overledene een overeenkomst van wettelijke samenwoning heeft gesloten, én voor zover de opgetelde duur van de wettelijke samenwoning en het huwelijk de drempel van één jaar overschrijdt.

Daarom brengt de wetgever de regelgeving in overeenstemming met de administratieve praktijk. Het standpunt van het hof werd dus al gevolgd. Bij het overlevingspensioen voor werknemers noteren we dezelfde aanpassing.

In werking

De nieuwe regels zijn van toepassing op de langstlevende echtgenoten waarvan de echtgenoot of de echtgenote ten vroegste overlijdt op 1 januari 2015. De regels treden in werking op 1 januari 2015, behalve de bepaling die samenhangt met de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning. Die heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2000. Dat is de datum van inwerkingtreding van de wet van 23 november 1998.

Bron: Wet van 25 april 2014 tot hervorming van het overlevingspensioen van de zelfstandigen, BS 6 juni 2014